"Laat iemand deze man beseffen dat hij dood is." Het verbaasde me dat er voor het eerst sinds geruime tijd wat te beleven viel in de straat. Ik was tien en zag hoe een myriade van druiloren zich voor nr. 12 installeerde, botsend en met enkele aarzelingen alsof ze achternagezeten door vleesetende neushoorns twijfelden tussen vluchten of boomklimmen. Vanop een stapel oud papier die deze ochtend voor de deur van de slager was neergezet, zag ik de vrouw van de bakker en mijn oude buurvrouw Rita, die puffend neerknielde bij het lichaam van een man. Dit deed me vermoeden dat ze bij het merken van enige commotie meteen de straat was opgerend - niet vanzelfsprekend wetende dat ze op het achtste woonde en enkel nog buitenshuis vertoefde om eenmaal jaars naar het kerkhof van haar in de burgeroorlog overleden echtgenoot te hinken, want ze hinkte als geen ander. Even vervlogen mijn gedachte naar de woonkamer van tante Rita, want zo had ik haar altijd al genoemd, waar ik haar in een veel te klein maatje 32 op een heus fitnessapparaat de krimpende beentjes zag trainen. Ze moet lang naar deze dag hebben uitgekeken. Doorheen schouders en kinnen zag ik de man nu grotendeels, gefrappeerd door niets anders dan een qua grootte aanzienlijke lach, en een oranje hoed. De reden van het inmiddels groots opgezette spektakel bleef me voorlopig onbekend, vooral omdat een heuse industriële kippenren nu de straat had gevuld. Wauwelende individuen op de rand van hun bestaan deden me opnieuw in Tante Rita's woonkamer belanden, ondersteund door mijn wildste fantasieën. Hersenspinsels werden echter doorbroken door plotse beweging in het kamp van de omstanders. De man, de oorzaak van dit tumult, stond op en greep de vrouw van de slager bij de hand, waarop deze even een angstige kreet blies, maar al gauw ietwat beschaamd de hand naar het gelaat bracht, implicerend dat ook zij wist dat er niets aan de hand was. Een weg had zich intussen door de menigte gevormd, en de hele mensenmassa was enkele passen achteruit gegaan - ik giste, met als motief de mans slordige en obscene voorkomen, dat dit wel eens door de wegens hem verspreide walmen zou kunnen komen. Even strompelde hij verder tussen de kasseien van de straat en de door de jaren heen geaccumuleerde hoop asfalt van de stoep, om enkele seconden later neer te vallen. Even zag ik Del Shannon voorbij wandelen. Hij keek op en lachte de man toe, al besefte ik dat men Del ergens in de '80 vergeten was - in de UK bleef hij echter wel populair. "Ik heb je!", riep de gevallen man met de hoed - die intussen 'cowboyman' was gedoopt, waarop de inwoners van mijn straat, maar ook van ver daarbuiten, wederom als aasgieren rond de man cirkelden.
<"Wat zegt hij?" "Men zegt dat hij van de prairie komt." "Wedden dat hij een ontsnapte lunatic is." "Laten we hem uitkleden en op de kerktoren hijsen." "Wetjet al van den deinen?">
"Ik heb je!", riep Cowboy opnieuw - want ik prefereerde de praktische naam, waarop hij greep naar iets wat men niet zag. Een plaatselijke wijsgeer verliet de contouren van de menigte, en zei: "Deze grijsaard speelt met het niets, dus moet niets toch wel iets zijn, en behoort het iets, dus ook het niets niet tot het alles?" Ik zag het geloof uit de straat wegvloeien, en ik denk dat geen een nog enig benul had waarover dit alles ging, wat ook resulteerde in de eerste afdruipers. Overal ontwaarde ik tijdelijk defecte lichamen met wezenloze blikken, gesierd door schaduwen die zich steeds verder van de lichamen afzonderden. "Laat iemand deze man toch beseffen dat hij dood is!". Even later werd Cowboy door mannen in zwarte pakken uit het straatbeeld verwijderd, waarna ik tante naar huis zag strompelen, net als de andere straatbewoners. Nog lang werd hierover nagepraat. Men zei dat hij schadelijk was voor de volksgezondheid, en ergens buiten de stad wegkwijnde in een cel. Ik hoopte dat hij het niet opnieuw kwijtgeraakt was, maar besefte dat alles wat Cowboy ooit rijk was, hem nu arm zou zijn. Hij zou zichzelf nooit vergeven het opnieuw verloren te hebben, en toen besefte hij dat hij dood was. Niet veel later stond het in de krant. De publieke opinie luidde: "Neem een man zijn geloof niet af!", maar men snapte het niet. Wat zou het? "Laat iemand deze man beseffen dat hij dood is."
1 opmerking:
Mokerslag.
Een reactie posten