Wederom staat aan de deur
een vogel klein en groot als geur
en sleur van sloffen en scatologische kwinkslagen
van eigengereide keuzes en volle dagen.
In de kast rust de mast, van Freddy
zijn spaak heeft last want de kast zit vol,
hij vliegt nu naar vrouwen en hun hol.
"Dit wijf kan mij doen komen,
ik neuk haar graag en veel langs bomen.
Ik sper haar lippen open met een tang,
kom hier lief beestje da'k u vang,
en in dit gat stop rijk en warm,
en stinkend aan de dikke darm.
Leef maar in dit mens zolang ik leef,
zo weet ik dat zij nooit rijdt een schaats scheef.
Wijf, gij moogt geen ander poepen,
of dat beestje zal mij roepen."
"Dat beestje krabbelt aan mijn longen,
waar is de tijd dat wij nog zongen?
Nu vreet het mij aan van binnenuit,
maar gij zult afzien met uw fluit.
Wie mij nog neukt zal zich beklagen,
nu ben ik een wijf dat tijdens het poepen,
zit te zagen."
woensdag 18 februari 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten