niet de kat die de deur krabt,
het is de lucht die zegt: "Pas op, hier gaat iemand dood gaan."
En ieders ogen die zeggen: "Als het maar niet die van mij is."
Het is de angst bij elk telefoongerinkel.
"Als het maar niet die van mij is."
De opluchting maar ook herboren angst bij een volgend gerinkel.
"Is het die van mij?"
Als kleine muisjes met angstige oogjes
klaar om doodgetrapt te worden.
Maar het is niet die van u.
Het is nog niet die van u.
Zal ik u maquilleren voor de dag waarop ge dood gaat?
"Neen, nog niet, niet vandaag.
Maar 't zal wel gaan komen."
Het moment waarop de dood zo dichtbij is gekomen
dat ze in uwe nek staat te asemen.
"Ik kleur mijn haar niet meer want het is niet meer de moeite
en ik heb geen haar meer."
Het is niet de stilte enkel doorbroken door het tikken van de wijzers van een klok,
het zijn niet de vazen waar de bloemen reeds lang alle water hebben uitgezogen.
De laatste zijn die uw huis verlaat.
Als laatste de deur achter u dichttrekken,
niet wetend wat er daarna met uw deur zal gebeuren.
"Drinkt nog een taske koffie. Het is misschien uw laatste.
En ge dronk zo graag koffie.
Denk aan al die keren ge uw deur hebt dicht getrokken,
en drink er een taske bij."
Als kind bouwde ik steeds blokkentorens,
en die blokken waren al heel erg oud.
En als ik dan opkeek, dan zag ik mijn oma in de sofa.
En dan dacht ik: "Mijn blokken zijn al heel oud,
mijn oma is al oud.
Maar mijn blokken zullen nog lang meegaan,
net als mijn oma."
Als kind duurt het niet lang
vooraleer je groter bent dan je oma.
- Joepie, ik ben groot, al groter dan mijn oma!
En ik bouw torens, ook hoger dan mijn oma.
"Maar ik word ook kleiner jongen."
-Maar waarom word jij kleiner oma?
"Omdat ik al oud ben.
Ik ben al oud, maar niet stokoud.
Ik kruip heel graag onder de wol.
Ik ben nog geen negentig.
Ik eet graag taart en zelfs met pruimen.
Pruimentaart die lijkt op appeltaart,
want appeltaart eet ik echt ontzettend graag.
Ik word ouder, want ik word sneller moe
en kindjes hebben onuitputtelijke energie.
Ik ben geen kindje meer.
Ik zal ook nooit nog een kindje zijn.
Ik zit in mijn laatste fase,
de eindspurt naar de meet."
Allez madam, ge gaat op reis.
Wat neemt ge graag mee?
- "Wat kan ik meenemen?"
Ja, dat weet ik ook niet.
- "Oké. Ik ga op reis en ik neem mee..
Niks.
Want ik ga zonder valiezen."
Naar het kerkhof gaan en kunnen zeggen,
daar ligt iets dat van mij was.
Daar ligt iets dat mij op schoot nam en in mijn wang kneep.
En ik had dat heel erg graag.
Daar ligt iets dat mij geborgenheid gaf
en vorm aan mijn bestaan. En betekenis.
Iets dat onsterfelijk leek omdat het al
veel eerder hier was dan ik.
Iets dat enkel een leven voor het mijne leek te hebben,
omdat er hoeden op de kast stonden,
en omdat die hoeden tijdens mijn leven nooit gedragen werden,
en dat die toch ooit moesten gedragen zijn,
maar niet wanneer ik in leven was."
Een tapijt, de blokkendoos, mijn oma in de sofa.
En ik die torens blijf bouwen voor mijn oma,
torens hoger dan mijn oma.
Mijn oma die naar de winkel gaat en
de deur achter zich sluit.
En ik die op de drempel voor de deur zit te wachten.
De deur zit te bewaken.
Hier woont mijn oma,
en hier zal mijn oma altijd wonen.
Ik heb mijn oma nooit elders geweten.
Dit is van mijn oma, haar stekske.
Dit is de sofa van mijn oma,
dit is haar bed.
Dit zijn de spullekes van mijn oma.
Blijft daar eens af.
Ga hier eens buiten.
Ik zal de deur wel bewaken oma.
Ik zal ze wel voor u sluiten,
zodat gij het gene laatste keer moet doen.
Ga eens weg, mijn oma komt zo thuis!
Allez oma,
ge gaat toch ni weg,
gij kent mij al zo lang!
Niemand kent mij langer.
Allez ge gaat toch niet weg zeker.
Hou mij nog eens in uw armen.
Wieg mij.
Borduur mijn naam op al uw handdoeken.
Eet mijn suikerboontjes.
Allez kijk hoe schoon mijnen toren
van suikerboontjes.
Ge zijt zo verzot op suiker.
Eet nog eentje.
Lees mij nog een verhaaltje.
Smeer mij nog een boke.
Fiets nog eens met mij achterop.
Maak nog eens uw pannenkoeken.
Rol de ballekes voor de soep.
Geef mij nog een zoen.
Allez toe ga toch ni weg.
Al mijn vrouwen verlaten mij.
Ik voel mij zo alleen zonder u.
Ik zal mijn vingers niet meer verbranden aan uw strijkijzer,
ik zal de bladeren van uw planten niet meer knippen met mijn kartelschaar,
ik zal voor u naar de winkel rijden.
Ik weet wel dat ge niet altijd zou kunnen gebleven zijn.
Toen ik klein was hoopte ik, allez, geef haar nog tien jaar.
Laat haar mij meemaken.
Want ik wil zo graag dat ze mij meemaakt.